Stamboom van de Familie "STEVELS"
  Aantekeningen



Bijgewerkt 14 april 2005





Frederik I van Staufen ♂.
Graaf in een Frankrisch graafschap of in de Riesgau (?) in 1069; standvastig aanhanger van keizer Hendrik IV; hertog van Zwaben door belening met dat hertogdom (Regensburg, Pasen 24 mrt 1079) en toen verloofd met diens nauwelijks 7-jarige dochter. Hij moet bijna 20 jaar strijden tegen de tegenstanders van Hendrik IV in Zwaben (de aanhangers van de paus, de Welfen en de Zähringen) alvorens zijn gezag algemeen erkend wordt door het terugtreden van hertog Berthold IV van Zähringen (1098). Hij bouwt waarschijnlijk reeds ca. 1070, in alle gaval echter sinds 1080, de burcht Staufen; sticht het klooster Sancta Fides in Schlettstadt (1094) en maakt van zijn vroegere burcht op de berg boven Lorch het Benedictijnerklooster Sankt Peter, gewijd > 1097, < 1102, overgedragen als pauselijk eigen-klooster op 3 mei 1102. Medestichter van Sankt Walburgis bij Hagenau in de Elzas. Hij noemt zich in zijn laatste levensjaren 'hertog der Zwaben en der Franken'; graaf van Buren; graaf van Staufen (1081-1105).
Terug naar Frederik I van Staufen




Agnes van Waiblingen ♀.
Geboren tussen zomer 972 en begin 973. Zij draagt door haar huwelijk de oud-Salische familieaanduiding 'van Waiblingen', samen met de palts en de daarbij behorende plaats, over op de Staufen.
Zij is begraven samen met haar tweede gemaal.
Terug naar Agnes van Waiblingen




Hendrik IV van Zwaben ♂.
Begraven; in de Domkerk te Spiers, 7 Augustus 1111.
Erkend als troonopvolger (Tribur nov 1153); koning van Duitsland, gekroond te Aken op 17 juli 1054. Hij volgt op als Duits koning, mogelijk met nieuwe intronisatie te Aken, op 5 okt 1056, aanvankelijk onder voogdij en regentschap van zijn moeder, daaraan onttrokken door een ontvoering te Kaiserswerth (apr 1062). Hij regeert zelfstandig vanaf zijn meerderjarigheidsverklaring naar Salisch recht (1065). Hij is vanaf 1075 met paus Gregorius VII en diens opvolgers in de zg Investituurstrijd gewikkeld; doet hem afzetten (Worms 24 jan 1076) en wordt daarop door hem in de ban gedaan (Rome 15 feb 1076). Hij wordt door de Duitse vorsten in de uitoefening van de koninklijke macht gesuspendeerd (Tribur okt 1076) en begeeft zich heimelijk met klein gevolg, midden in de winter, via Bourgondië over de Alpen naar Italië en verkrijgt opheffing van de ban (Canossa 28 jan 1077), waarmee hij zich als in functie hersteld beschouwt; hij wordt opnieuw in de ban gedaan (Rome 7 mrt 1980), doet Gregorius andermaal afzetten (Brixen eind juni 1080) en stelt een tegenpaus aan (Clemens III). Door deze tot keizer gekroond het Heilige Roomse Rijk (Rome, Pasen 31 mrt 1084). Hij wordt door zijn zoon Hendrik V gevangen gezet en tot afstand gedwongen (Ingelheim 31 dec 1105); hij weet te ontsnappen (feb 1106). Na opheffing van de ban is hij begraven te Spiers.
Zijn neef is Godfried van Bouillon.

Regierte 21/31.3.1084-31.12.1105. 1053 Wahl zum König, 17.7.1054 Königskrönung H.s. in Aachen von Erzbischof Herrmann von Köln. Kaiserin Agnes übernahm Regentschaft. Ihr wichtigster Ratgeber war Papst Viktor II. Weltl. und geistl. Fürsten versuchten, ihre Macht auf Kosten des Königtums zu verstärken. Beschluss der Fürsten unter Führung des EB Anno v. Köln, Regentschaft der Kaiserin zu beseitigen.
Staatsstreich: Rückzug von Agnes in ein Kloster nach Italien. Erziehung H.s. durch EB Anno v. Köln. EB Anno v. Köln und EB Adalbert v. Bremen übernahmen gemeinsam Regentschaft. Später Verdrängung Annos. Am 29.3.1065 wurde Heinrich für mündig erklärt, doch Adalbert blieb Regent. Auf Reichstag 1066 in Tribur wurde H. gezwungen, Adalbert zu vertreiben und Regierung den Fürsten zu überlassen. 1071 Geburt seines ersten Sohnes Konrad durch Frau Bertha von Susa. H. gelang Befreiung aus Bevormundung durch Fürsten.
Beweis seines politischen Geschickes und seines Machtwillens: Unterstützung durch niederen Adel, Beamtenadel und Bürger der aufstrebenden Städte. Ausschaltung seines mächtigsten Feindes Bayernherzog Otto von Northeim durch Aufdeckung eines Mordanschlages gegen den König. 1073 Aufstand in Sachsen, Zerstörung der Burgen H.s. 'Frieden von Gerstungen'. 09.7.1075 Unterwerfung der Sachsen bei Homburg an der Unstrut. In Rom Wahl Gregor VII zum Papst. Dieser war vom Vorrang der geistlichen gegenüber der weltlichen Macht überzeugt. H. erklärte während des Sachsenkrieges dem Papst seine Ergebenheit. Nach Sieg über Sachsen setzte sich H. über sein Versprechen hinweg. Aufforderung zum Gehorsam durch Gregor VII. Weigerung H.s. Bannfluch. Propaganda gegen König durch Reformpartei des Papstes. Beschluss eines Reichstages für 1077 durch Fürsten -> Entscheidung über Schicksal H.s. König kam Reichstag zuvor und zog im Winter 1076/1077 über die Alpen. Rückzug des Papstes auf Burg Canossa. H. ging barfuss im Büssergewand nach vor die Burg. 28.1.1077 Beichte H.s. und Versprechen künftigen Gehorsams gegen Papst -> Lösung vom Bannfluch. 15.3.1077 Wahl Rudolfs v. Schwaben zum Gegenkönig. Rückkehr Heinrichs aus Italien und Zusammenzug eines Heeres gegen Rudolf. Sabotage einer Nationalsynode durch H. H. verhinderte damit den Beschluss des Verbotes der Laieninvestitur. Anerkennung Rudolfs durch Grgor VII und Erneuerung des Bannes gegern H. 1080 erklärte H. Papst für abgesetzt. EB Willibert v. Ravenna wurde als Clemens III Gegenpapst. 1081 Tod Rufolfs. Feldzug H.s. gegen Italien. 1084 Sieg über Rom. 31 März 1084 Kaiserkrönung Heinrichs und seiner Frau Bertha. Mai 1084 Rückzug des Kaisers nach Norden. Mai 1087 Krönung des Sohnes Konrad von H. zum König. 1090 Neuer Feldzug gegen Italien. 1092 schwere Niederlage H.s. bei Canossa. Heinrich IV sass 4 Jahre in Nordostitalien fest. 1098 Wahl Heinrich, des 2 Sohn des Kaisers zum König. H. musste schwören, sich nicht in Regierung des Vaters einzumischen, solange dieser lebte. 1100 Tod von Papst Clemens III. Nachfolger Paschalis II erneuerte 1102 Bannfluch gegen Heinrich IV. 1104 Aufstanmd der Sachsen. Flucht des Sohnes H. nach Bayern. 1105 Lösung des jungen H. vom Bann. Streit zwischen Kaiser und Sohn H.. 31 Dezember 1105 förmliche Abdankung des Kaisers in Ingelheim. Flucht aus Ingelheim und Organisation des Widerstandes. Vor Entscheidungsschlacht plötzlicher Tod am 7.8.1106 in Lüttich. Beisetzung 1111 im Dom zu Speyer.
Terug naar Hendrik IV van Zwaben




Bertha van Savoye ♀.
Begraven in de Domkerk te Spiers.
Gravin van Maurienne. Zij vertoeft sinds 1055 aan het Duitse hof en vergezelt haar gemaal op de tocht naar Canossa. Gekroond tot keizerin van Duitsland (Rome 31 mrt 1084).
Terug naar Bertha van Savoye




Otto IV van Scheyern ♂.
Voor het eerst vermeld bij de wijding van Eisenhöfen eind 1104. Hij neemt deel aan de Romzugn van keizer Hendrik V (1110-1111) en is een van degenen die op 12 feb 1111 paus Paschalis II met de kardinalen gevangen neent. Vermeld als voogd van Eisenhofen en Freising (5 sep 1114). Hij wordt voor het erst aangeduid als Otto van Wittelsbach (=Witilinesbac) op 1 nov 1115. Hij sticht, als paltsgraaf Otto van Beieren (1116-1156), in opdracht van paus Calixtus II, tot boetedoening voor zijn deelname aan de Romzug van 1010/1011, een Augustijnerklooster te Indersdorf (25 juni 1120, gewijd 1128). Hij begint op 23 mei 1121 tevens met de bouw van het door zijn schoonveder geplande Benedictijnerklooster te Ensdorf en voltooid dit als zijn schoonzoon en erfgenaam (gewijd 1123); voogd van Ensdorf en Indersdorf; voogd van Scheyern, Geisenfeld. Voorts is hij vermeld als voogd van Sankt Ulrich in Augsburg (ca. 1125) en Kühlach (30 jan 1127); (palts)graaf van Lengenfeld (ca. 1130). Voor het laatst vermeld op 3 en 4 mei 1156 wanneer keizer Frederik I 'Barbarossa' Pinksteren doorbrengt op een burcht van paltsgraaf Otto.
Een andere bron geeft als datum overlijden 14 sep 1170.
Teru naar Otto IV van Scheyern




Otto V van Wittelsbach ♂.
Hij neemt samen met zijn vader deel aan de Tweede Kruistocht (1147-1149) en wordt, hetzij reeds dan, hetzij wanneer hij in 1151 aan koning Konrad III in gijzeling wordt gegeven, bevriend met diens neef en opvolger; verschijnt zodra deze in 1152 koning is geworden (Frederik I 'Barbarossa') onder diens voornaamste raden en legeraanvoerders; neemt deel aan Barbarossa’s eerste Italië-tocht (1154-1155, waarbij hij op de terugweg het keizerlijk leger uit een hinderlaag bij de Veroneser Klause weet te bevrijden); volgt zijn vader op als paltsgraaf (Otto V) van Beieren en voogd van Freising, Obermünster in Regensburg etc. (4 aug 1156); neemt deel aan de veldtocht in Polen (1157) en aan de rijksdag in Besançon (1157) waar hij, opvliegend als hij kan zijn, de pauselijke legaat aanvalt wanneer deze het keizerschap als een door de paus verleend beneficium (weldaad, maar ook: leen) kenschetst; vervalt daarop (tot 1179!) in de kerkelijke ban, maar wordt door de keizer toch als gezant naar Rome gezonden (1158) ter voorbereiding van de tweede Italië-tocht (1158-1162) tijdens welke hij herhaaldelijk stoutmoedige militaire operaties onderneemt; neemt ook nog deel aan het begin van de vierde (1166-67) en de vijfde Italiëtocht (1174-78) maar dan toch op een minder opvallende wijze; onthoudt zich van deelname aan het proces tegen Hendrik de Leeuw, maar wordt door de keizer voor zijn vele diensten beloond door aanstelling tot hertog van Beieren Altenburg (in Thüringen) op 16 sep 1180; neemt deel aan de strijd tegen Hendrik de Leeuw in Saksen (zomer 1181); begeleidt de keizer voor vredessluiting met de Lombardische steden naar Konstanz, maar overlijdt op de keizerlijke burcht Pfullendorf bij Konstanz op 11 juli 1183.
Terug naar Otto V van Wittelsbach




Hedwig van Wittelsbach ♀.
Gravin van Beieren (vermeld 1153, 1157 en jan 1160 en in 1161). Het argument om Hedwig als een dochter van paltsgraaf Otto van Wittelsbach te beschouwen is gelegen in een testament van diens zoon frederik, dat deze in 1168 voor zijn vertrek naar Jeruzalem maakte (Oberbayrisches Archiv 23 (1863), pag 10-13, nr 18).
Zij is overleden tussen de vermelde datum en 16 aug 1678.
Terug naar Hedwig van Wittelsbach




Frederik II "Monocolus" van Zwaben ♂.
Hertog van Zwaben (1105). Hij werkt steeds nauw samen met zijn broeder Konrad, zowel in het bestuur van de Staufische huisgoederen, als wanneer zij door hun oom keizer Hendrik V aangesteld worden tot regent van het Duitse Rijk (1116). Hij bouwt in de Elzas talrijke burchten en neem na de kinderloze dood van Hendrik V (Utrecht 23 mei 1125) keizerin Mathilde in bescherming en maakt zich meester van de rijksinsignia, maar wordt niet tot diens opvolger gekozen. Hij voert samen met Konrad een jarenlange strijd tegen Lotharius III; hij onderwerpt zich echter aan deze (Bamberg 17 mrt 11135). Hij bewerkt na de dood van Lotharius (1137) dat Konrad tot diens opvolger wordt gekozen als Konrad III.
Hij stichtte het Benedictijnerklooster Sankt Walburg te Hagenau (Elzas).
Terug naar Frederik Monocolus van Zwaben




Frederik I "Barbarossa" van Zwaben ♂.
Hij volgt zijn vader op als hertog van Zwaben (1147-1152). Hij neemt, onder leiding van zijn oom Konraad III, deel aan de Tweede Kruistocht (1147-1148). Na diens dood gekozen tot Duits koning (als Frederik I, Frankfort 4 mrt 1152) en gekroond te Aken op 9 mrt 1152. Hij wordt door paus Hadrianus IV tot keizer gekroond (Rome 18 juni 1155) en doet de Duitse souvereiniteit erkennen door Denemarken (Merseburg, Pinksteren 1152), Polen (Maagdenburg 1157) en het tot koninkrijk verheven Bohemen (1158). Gekroond tot koning van de Langobarden (Monza 15 sep 1158). Hij laat het gebeente van Karel de Grote opgraven en hem, met instemming van paus Paschalis III, door de aartsbisschop van Keulen heilig verklaren (Aken 30 juli 1165). Gekroond tot koning van Bourgondië (Arles 30 juli 1178). Hij onderneemt de Derde Kruistocht (mei 1189), doch is verdronken in de Salef (Cilicië, 10 juni 1190).
Na het verdrinken van Frederik I Barbarossa waren zijn hart en ingewanden direct begraven in Tarsus en balsemde men zo goed en kwaad als het ging het overige van het stoffelijk overschot.
Na aankomst in Antiochië (21 juni) bleek de balseming niet afdoende te zijn, zodat men er toe overging het vlees van het gebeente te scheiden en in de St. Peter kathedraal te begraven; de beenderen nam men mee toen in de hefst het leger weer optrok, in de hoop ze na inname van Jeruzalem in de Heilige Grafkerk aldaar te kunnen bijzetten, of anders mee terug te nemen naar het vaderland om te begraven in Spiers.
Men bereikte het beoogde doel echter niet; of de beenderen van Frederik in Tyrus (=Sur) zijn bijgezet, of dat zij verloren zijn gegaan in het zand voor Akko, staat niet vast.

König (4.3.1152), Kaiser (18.6.1155) 1.8.1167 2e Krönung. Feindschaft zwischen den Familien seiner Eltern (Staufern und Welfen) => Gefährdung der Einheit des Reiches. 4.3.1152 Wahl Friedrichs in Frankurt/M. zum König. Königskrönung am 9.3. in Aachen durch EB Arnold v. Köln. Schwur Friedrichs I Ruhe und Ordnung im Reich zu schaffen. Starke Kaisermacht war notwendig. Voraussetzung: Unterstützung durch dt. Fürsten, Zufluss von Mitteln aus dem wirtschaftlich hochentwickelten Italien. Regelung der Ansprüche Heinrichs des Löwen auf Bayern. Dieser erhielt Bayern erst nach Rückkehr F.s. von erstem Italienfeldzug 1156. Zur Vorbereitung dieses Feldzuges - Abschluss eines förmlichen Vertrages auf Gegenseitigkeit zwischen F. und
Papst. Verpflichtung F.s.: Unterwerfung der Römer, kein Frieden mit Normannen ohne Zustimmung des Papstes, Verteidigung der weltlichen Rechte der Kirche. Herbst 1154 erster Feldzug nach Italien. 18.6.1155 Kaiserkrönung Friedrich I durch Papst Hadrian VI. Nach Zeremonie Gemetzel zwischen Römern und Deutschen. Sieg F.s., aber keine Eroberung Roms.
Versprochener Feldzug gegen Normannen scheiterte am Widerspruch der dt. Fürsten. Rückkehr F.s. nach Deutschland. Papst wurde Willkür des Normannenkönigs Wilhelm I überlassen. Juni 1158 zweiter Zug nach Italien. November 1158 Verkündung eines neuen Lehensgesetzes.
Verordnungen: Einsetzung kaiserlicher Statthalter in den Städten, Rückgabe der von den unabhängigen Stadtstaaten Italiens an sich gezogenen Reichsgüter und Reichsrechte. Weigerung der Stadt Crema, Zerstörung im Januar 1160. Tod des Papstes Hadrian IV , Wahl von Bandinellils Alexander III. Kaiserlich-aristokratisch gesinnter Viktor IV wurde Minderheitspapst. Anerkennung Viktor IV durch F. auf Konzil in Pavia am 13 Januar 1160.
Päpste belegten sich genseitig mit Bann. Flucht Alexander III nach Frankreich. 2-jährige Belagerung Mailands durch F. -> Auslöschung Mailands als Stadtgemeinde und Zerstörung. Grund: Verwirklichung einer für F. unbegreiflichen Demokratie in Mailand. Unterwerfung der anderen lombardischen Städte unter kaiserliches Diktat. Dritter Italienfeldzug Friedrichs 1163/64 = Versuch Normannen in Unteritalien und Sizilien zu unterwerfen. Versuch scheiterte. Grund: Venedig verweigerte F. die benötigte Flotte und Bündnis Venedigs mit Padua, Verona und Vicenza gegen F. Vierter Italienfeldzug 166/68. Vergebliche Belagerung des von den Normannen besetzten Ancona. 1.8.1167 zweite Krönung F.s. zusammen mit Beatrix. Malaria-Epidemie vernichtete grössten Teil seines Heeres. Flucht F.s. nach Burgund. Dann Ausbau der staufischen Hausmacht in Deutschland. 1169 Wahl und Krönung seines 3-jährigen Sohnes Heinrich zum König. Erfolglose Verhandlungen mit Papst Alexander III und Frankreich zur Beilegung der Kirchenspaltung. 1170 Anerkennung eines dritten Gegenpapstes - Calixtus III- durch Friedrich I.
Situation in Oberitalien: Aufbau Mailands; Verbündung des lombardischen mit dem veronesischen Städtebund. Keine Waffenhilfe für F. durch Heinrich den Löwen, da Ablehnung der Gegenforderung Heinrichs (Übergabe der Pfalz Goslar). 29.5.1176 Niederschlagung des kaiserlichen Ritterheeres durch Fussvolk der Lombarden. Verwundung Friedrichs. Aufnahme von Friedensverhandlungen. Im 'Frieden von Venedig' vom 1.8.1177 Anerkennung Alexander III durch Kaiser. Abschluss eines 6-jährigen Waffenstillstandes mit lombardischen Städten => Schwächung des Papsttums. Kampf F.s. gegen Heinrich den Löwen. Unterwerfung Heinrichs und
Verbannung nach England. Mai 1189 Aufbruch F.s. zu Kreuzzug nach Jerusalem. Er ertrank jedoch am 10 Juni 1190 im Flusse Saleph nahe der Südküste Kleinasiens.
Terug naar Frederik Barbarossa van Zwaben




Beatrix van Bourgondië-Mâcon ♀.
Erfdochter van het graafschap Bourgondië (met Pontarlier, Salins, Besançon en Dôle); gezalfd tot keizerin (Rome 1167). zij regeert vaak zelfstandig in Bourgondië.
Terug naar Beatrix van Bourgondië-Mâcon




Hendrik VI van Hohenstaufen ♂.
Koning van Duitsland en Italië (1189-1197); koning van de beide Siciliën (1197). Koning van Jeruzalem (1229). Keizer van het Heilige Roomse Rijk (1212-1250). Rooms-Duits koning, opnieuw gekroond te Aken in 1225. Buiten al deze kinderen en relaties had hij waarschijnlijk nog minstens 5 bastaarden.

Regierte 22.11./9.12.1220-4.10./13/26.12.1250 (17.7.1245 vom Papst für abgesetzt erklärt). 1196 Wahl zum König durch dt. Fürsten. Ablehnung der Krönung durch Papst Coelestin III. Seine Mutter, Konstanze v. Sizilien erkannte die päpstliche Lehnshoheit über Sizilien an => Sicherung der Herrschaft F.s. über Sizilien. Papst Innozenz III wurde F.s. Vormund. Krönung F.s. am 17 Mai 1198 in Palermo. 27.11.1198 Tod seiner Mutter. Eindringen des Welfenkönigs Otto IV in Süditalien 1211, Ziel: Eroberung Siziliens. Auf Empfehlung des Papstes Innozenz III wählten die dt. Herzöge Friedrich II zum König und Kaiser v. Sizilien. Friedrich leistete dem Papst in Rom erneut den Lehnseid - Verbriefung der Unvereinbarkeit von Reich und Sizilien. 1212 nach Konstanz, Huldigung F.s. durch Fürsten und Städte. Erneuerung des staufisch-kapetingischen Bündnisses mit König Philip August v. Frankreich. 1212 zweite Königswahl F.s. in Frankfurt/M. Königskrönung in Mainz, da Aachen durch Otto IV besetzt war. Niederlage Ottos 1214. Feierliche Königskrönung F.s. am 25.7.1215 in Aachen durch Erzbischof von Mainz. Nach Krönung Ablegung eines Kreuzzugsgelöbnisses. Zentrum F.s. Reichsdenkens war Heimat Sizilien.
1220 Königswahl des 8-jährigen Sohnes Heinrich in Frankfurt/M. Kaiserkrönung Friedrichs und Konstanzes am 22.11.1220 in Rom. Für 1221 versprach F. den Kreuzzug. Doch zunächst Aufbau einer zentralen Verwaltung in Süditalien und Sizilien. Sieg über Sarazenen. 1227 Abschluss der Vorbereitungen für Kreuzzug, Aufbruch nach Palästina, aber Ausbruch von Seuchen -> Umkehr.
Bannbelegung F.s. durch Papst Gregor IX. Zweiter Aufbruch F.s. nach Palästina im Juni 1228. Verhandlungen mit Sultan Al-Kamil -> kampflose Abtretung von Jerusalem, Bethlehem und anderen Städten. 18.3.1229 Selbstkrönung F.s. zum König von Jerusalem. Inzwischen Eroberung Unteritaliens durch päpstliche Truppen. Aber schnelle Zurückeroberung durch F. 1230 Frieden von San Germano. 1225 Zug nach Deutschland, Ziel: Unterwerfung seines rebellischen Sohnes Heinrich. Verurteilung H.s.zu lebenslanger Haft. 1237 Wahl seines Sohnes Konrad zum König in Wien. F. verliess Deutschland für immer. 1237 Sieg F.s. über Lombarden in Oberitalien.
17.6.1245 Verkündung der Absetzung des Kaisers durch Papst Innozenz IV. 1246 Wahl des Landgrafen von Thüringen, Heinrich Raspe, zum Gegenkönig. Nach dessen Tod -> neuer Gegenkönig: Graf Wilhelm v. Holland. Fehlschlagen zweier Giftmordanschläge des Papstes gegen Friedrich II. Rückzug F.s. nach Apulien. Hilfe von Ludwig IX. von Frankreich. Dieser drohte Papst mit Ausweisung. F. wollte nach Lyon, dem päpstlichen Exil. Er erkrankte jedoch und starb am 13.12.1250 in seinem Schloss Fiorentino bei Lucera. Beigesetzt im Dom zu Palermo.
Terug naar Hendrik VI van Hohenstaufen




Filips van Zwaben ♂.
Hij is bestemd voor de geestelijke stand, leerling in Keuelen. Proost van het Maria stift te Aken (< 26 apr in 1189); elect van Würzburg (okt 1190 tot uiterlijk jan 1192). Hij treedt in de lekenstand terug (mei/juni 1193). Hertog van Toscane-Spoleto (119r); hertog van Zwaben (1196); gekroond tot Duits koning (Mainz 8 mrt 1198); opnieuw gekroond te Aken (6 jan 1205). Hij is vermoord door paltsgraaf Otto van Wittelsbach (Bamberg 21 juni 1208).
Hij is begraven in de Dom van Bamberg naast koning Konrad III (22 juni 1208) en later door zijn neef Frederik II overgebracht naar Spiers en aldaar bijgezet (25 dec 1213).
Terug naar Filips van Zwaben




Judith van Hohenstaufen ♀.
Haar doopnaam Judith leidde tot de koosnaam Jutta of Guda, welke dan (aldus Decker-Hauff) gelatiniseerd werd tot Clementia. De grote geschiedschrijver Otto van Freising, bisschop van Freising 1137-1158, noemt haar in zijn Gesta Frederici (boek I cap 22) Claricia.
Terug naar Judith van Hohenstaufen




Lodewijk II "de IJzeren" van Thüringen ♂.
Door koning Konrad III op de rijksdag van Worms (hoewel nog minderjarig) beleend met het landgraafschap
van Thüringen (2 feb 1140); is voogd van het klooster Reinhausen ten zuiden van Göttingen (16/17 okt 1144); bezoekt tijdens de regering van Konrad III verscheidene rijksdagen, maar treedt terughoudend op in de rijkspolitiek en neemt niet deel aan de Tweede Kruistocht (1147-1149); raakt echter meer in de politiek betrokken wanneer zijn zwager Frederik I 'Barbarossa' koning (1152) en keizer (1155) is geworden; neemt deel aan diens veldtocht tegen Polen (1157) en is aanwezig bij de rangsverhoging van zijn zwager Wladislaw II van Bohemen tot koning (Regensburg 1158); neemt deel aan de tweede Italië-tocht van Barbarossa met de grote rijksdag van Roncaglia (1158) en het beleg van Milaan gedurende het voorjaar van 1161; bezoekt daarna herhaaldelijk rijksdagen (o.a. sep 1171 te Nijmegen); neemt deel aan de tweede veldtocht tegen Polen, maar
wordt ziek op de terugweg; overl. op de Nettenburg 14-10-1172, begr. in het door zijn grootvader Ludwig 'der Springer' ten zuidwesten van Gotha gestichte Benedictijnerklooster Reinhardsbrunn.
Terug naar Lodewijk de IJzeren van Thüringen




Herman I van Thüringen ♂.
Paltsgraaf van Saksen (1181). Hij volgt zijn broer Ludwig III (welke zonder kinderen na te laten op terugreis van de Derde Kruistocht op 16 okt 1191 was overleden) op als landgraaf van Thüringen; verklaart zich bereid tot deelname aan de door keizer Hendrik VI geprojecteerde kruistocht Gelnhausen (1195); bevindt zich met het kruisvaardersleger voor Akko, legt dan de eed af op Frederik II wanneer daar de dood van Hendrik VI (Messina 28 sep 1197) bekend wordt en is aanwezig bij de stichting van de Duitse Orde aldaar; keert terug juli 1198; wisselt in de weldra uitbrekende strijd tussen Staufen en Welfen zes keer van partij, wat tot gevolg heeft dat Thüringen in die jaren onder tal van veldtochten, belegeringen en verwoestingen heeft te lijden, totdat hij uiteindelijk (nogmaals) Frederik II tot koning kiest (Frankfort 5 dec 1212) en is aanwezig bij diens kroning (Mainz 9 dec 1212); is anderzijds echter een groot beschermer van dichters als Wolfram von Eschenbach en Walther von der Vogelweide die op zijn voornaamste burcht (de Wartburg bij Eisenach) als gast vertoeven.
Terug naar Herman van Thüringen




Koenraad III van Hohenstaufen ♂.
Hertog van Franken-Rothenburg; tegenkoning van Duitsland (1127); koning van de Langobarden (1128), Italië en Bourgondië vanaf 07-03-1138 tot 1152; koning van het Heilige Roomse Rijk (1138-1152).
Terug naar Koenraad III van Hohenstaufen




Berengarius II van Sulzbach ♂.
Begraven in Kastl.
Graaf van Sulzbach (vermeld vanaf 30 apr 1099). Hij verwerft bij zijn eerste huwelijk (met Adelheid van Lechsgemünd, weduwe van Markwart van Marquartstein en nadien van Ulrich van Pütten) de burcht Marquardtstein (ca. 1100). Hij is een der stichters van Kastl (12 mei 1102) en sticht voorts het klooster Berchtesdagen (1102-1105). Hij is de vervanger van zijn verwant Ekbert II van Vormbach in het graafschap Neuburg a/d Inn (1116). Hij bouwt de Flossenburg en doet rijke schenkingen aan het klooster Baumburg a/d Alz (ca. 1121), waar hij zijn op 24 feb ca. 1112 overleden eerste gemalin laat bijzetten. Hij doet, samen met zijn tweede gemalin, belangrijke schenkingen aan het door hun schoonzoon koning Konrad III sterk bevorderde Cisterciënserklooster Ebrach.
Terug naar Berengarius II van Sulzbach




Hendrik XII "de Leeuw" van Beieren ♂.
Hertog van Saksen en Beieren (1139-). In ca. 1180 werd hij afgezet en verloor hij zijn twee hertogdommen (Saksen en Beieren) en ontving hiervoor in 1194 Brunswijk. In 1203 ontving zijn zoon alles weer terug.
Terug naar Hendrik de Leeuw van Beieren




Berthold I van Zahringen ♂.
Hertog van Karinthië en markgraaf van Verona (hij ontving beide in 1061 van keizer Hendrik III); graaf van Ortengen; markgraaf van Zahringen; stamvader van de latere (groot-)hertogen van Baden.
Terug naar Berthold I van Zahringen




Godfried I van Namen ♂.
Vermeld vanaf 1080 en als graaf van Château-Porcien 1097 (zulks op grond van zijn eerste huwelijk, ca. 1087,
met Sybille van Château-Porcien die hem ca. 1103 echter verlaat en die in concubinaat gaat samenleven met Enguerrand de Boves, sire de Coucy, waarna hij dit huwelijk alsnog ongeldig doet verklaren); volgt zijn vader op als graaf van Namen (1102); steunt zijn broer Frederik wanneer deze tot bisschop van Luik gekozen wordt (1119) ook gewapenderhand, maar uiteindelijk zonder succes, tegen de tegenkandidaat Alexander van Gulik die o.a. gesteund wordt door de hertog van Brabant aan wie hij dan het grootste deel van Brunigerode verliest; verwerft echter anderzijds een groot deel van de Haspengouw (Hesbaie), de Condroz en Famenne ten koste van Luik, vermoedelijk tijdens het episcopaat van zijn neef en gunsteling Adalbero II (van Chiny, bisschop sedert 1136); sticht samen met zijn tweede gemalin de Norbertijnen-abdij Floreffe (27 nov 1121);
associeert zijn zoon en opvolger Hendrik 'de Blinde' in het bestuur van Namen; neemt nog deel aan de rijksdag van koning Konrad III (Luik juni 1139), maar trekt zich dan terug in Floreffe.
Terug naar Godfried I van Namen




Maria van Blois ♀.
Abdis van Ramsey (Hampshire, Engeland), maar volgt haar broeder Willlem II van Blois op als gravin van Blois (1159); gravin van Montaigu. Zij herneemt later het monastieke leven en werd zij non in St. Austrebert bij Montreuil. Haar huwelijk is in 1369 ongeldig verklaard wegens een verbroken kloostergelofte.
Terug naar Maria van Blois




Hendrik II van Limburg.
Begrven: Rolduc.
Individual Note:   Hertog van Limburg; vermeld 1139-1167;graaf van Arlon (1247); heer van Wassenberg (1151); hoofdopzichter van St. Truiden en door zijn huwelijk opzichter van Rolduc.
Terug naar Hendrik II van Limburg



Dirk I van Kleef-Heinsberg
Vermeld, kennelijk nog zeer jong, in 1207. Heer van Heinsberg en Valkenburg (in of <1212). Hij houdt met hertog Hendrik III van Limburg (de vader van zijn eerste gemakin) anvankelijk de zijde van Otto IV en neemt mogelijk deel aan de slag bij Bouvines (27 juli 1214), maar kiest daarna alsnog de zijde van Frederik II en is aanwezig bij diens kroning tot Duits koning (Aken 25 juli 1215). Hij doet herhaaldelijk schenkingen aan het Mariaklooster te Heinsberg.
Volgens van de Venne overleed hij op 4 nov 1228, zulks op grond van het necrologium van het klooster te Heinsberg; volgens Europaische stammtafeln, Neue Folge VI, tafel 22 overleed hij op 8 nov 1228.
Terug naar Dirk I van Kleef-Heinsberg



Hendrik I "de Blinde" van Namen
Graaf van Luxemburg (Hendrik IV, 1136-1147). Graaf van Namen (Hendrik I, 1139-1196). Graaf van Durbuy, Laroche en Longwy.
Terug naar Hendrik de Blinde van Namen



Ermesinde II van Namen
Door haar vader tot erfgename van Namen aangewezen, hetgeen leidde tot een successieoorlog waaruit zij als overwinnaar kwam; gravin van Luxemburg, Durbuy en Laroche. Markgravin van Aarlen. Zij verenigde Limburg en Luxemburg door haar 2e huwelijk.
Terug naar Ermesinde II van Namen



Agnes van Heinsberg-Valkenburg
Gravin van Kleef; erfgename van Heinsberg. Zij was in mannelijke opgaande lijn een achterkleindochter van Dirk IV/II van Kleef en Adelheid van Sulzbach.
Terug naar Agnes van Heinsberg-Valkenburg




Alberic II van Dammartin
Graaf van Dammartin. Hij overleed bij een gevecht op de muren van Akko, Palestina (St.Jean d'Acre). Albéric had in 1189 de hoge onderscheiding "Chevalier du Saint Empire" ontvangen van Paus Clemens III voor zijn verdiensten als kruisridder.
Een andere publicatie vermeld hem als gehuwd zijnde met Amicie van Meullant.
Terug naar Alberic II van Dammartin




Filips II van Augustus van Capet
Medekoning van Frankrijk, gekroond te Reims in 11-1179, herkroond tegelijk met zijn eerste gemalin Isabella van Vlaanderen te St. Denis op 25-06-1180. Volgt op als koning van Frankrijk vanaf 18-09-1180; nogmaals herkroond tegelijk met zijn tweede gemalin Ingeborg te Amiëns op 15-08-1193. Hij verenigde met de kroon het graafschap Alencon (1195), het graafschap Auvergne (1198), het graafschap Artois (1199), het graafschap Evreux (1200), de graafschappen Touraine, Maine en Anjou (1203), het hertogdom Normandië (1205), het graafchap Poitou (1206) en de graafschappen Vermandois en Valois (1215). Op 5 nov 1193 is de echtscheiding uitgesproken van het 2e huwelijk; eind 1200 komt Ingeborg weer bij Filips II terug.
Op 07-09-1200 is het 3e huwelijk door echtscheiding ontbonden. Uit zijn huwelijken zijn 5 kinderen geboren.
Uit het 1e huwelijk is ook nog een tweeling geboren (Parijs 1190, overleden 4 dagen later).
Terug naar Filips II Augustus van Capet




Otto II "de Lamme" van Gelre
Otto II heeft van alle Gelderse graven de meeste bijnamen. Dit wordt veroorzaakt door een gebrek. Zo wordt hij 'de Lamme', 'de Hinkende' of 'Otto met de Paardenvoet' genoemd. Deze handicap heeft hem blijkbaar nooit gehinderd in het uitoefenen van de Gelderse macht.
In 1229 volgt hij zijn vader Gerard IV op minderjarige leeftijd op, aanvankelijk onder voogdij van zijn grootmoeder Richardis van Beieren en grootvader Hendrik I van Brabant, als graaf van Gelre en Zutphen. Geboren in 1214 is hij dan pas 15 jaar oud. Otto II zal uitgroeien tot een van de beste vorsten die Gelre ooit zal hebben. De 42 jaren die hij zal regeren zijn jaren van voorspoed voor De Graafschap en dat in de moeilijke dertiende eeuw, waarin heel Europa in beweging is.
Otto II trouwt in 1240 met Margaretha van Kleef, de dochter van graaf Diederik V van Kleef en Mechtild van Dinslaken. Zij schenkt hem twee dochters: Elisabeth en Margareta.
Elisabeth trouwt op 17 maart 1249 met graaf Adolf VII van Berg. Zij zal op 31 maart 1331 komen te overlijden.
Margareta trouwt voor 1262 met graaf Enguerrand IV de Coucy. Zij zal voor 1286 overlijden.
Otto II is na het overlijden van Hendrik III van Brabant (1260) voogd over de jonge Hendrik IV en wordt bovendien door de Hollandse adel tot voogd voor Floris V geroepen, verslaat diens tante Aleid (die de Zeeuwen als voogdes bleven erkennen) op de Vernoutsee bij Reimerswaal (22 jan 1263). Hij treedt voor het laatst op als voogd van Holland op 12 mei 1264, waarna Floris V meerderjarig wordt verklaard en de voogdij opzegt. Hij compenseert dit verlies aan invloedssfeer door de verkiezing van zijn neef Jan van Nassau tot bisschop van Utrecht bij de Utrechtse kapittels te bewerken (1267) en steunt, samen met zijn broer Hendrik (elect van Luik 1247-1274), de Keulse burgers in hun strijd tegen aartsbisschop Engelbert II van Valkenburg, die hij gevangen neemt. Hij wordt daarvoor door de paus in de ban gedaan (1270).

Heraldiek.

In 1236 blijkt Otto II van wapen te zijn veranderd. Hij vervangt de bloemen door een gouden leeuw. De reden voor deze verandering is onbekend. In 1256 wordt het wapen als volgt op diverse wapenrollen beschreven: "de graaf van Gelre, het schild blauw met een gouden leeuw en bezaaid met gouden blokjes". Niettemin blijven de bloemen deel uitmaken van de symbolen die de graaf gebruikt. Een gouden leeuw is het symbool voor hertogen en is verbonden met een hoge militaire rang. Daar Otto II geen hertogstitel heeft, kunnen de blokjes als 'vermindering' zijn toegevoegd. Tot 1339, wanneer Reinald II tot hertog van Gelre wordt verheven, blijft dit het wapen van de graven van Gelre. Misschien mag men uit dit nieuwe wapen afleiden dat Otto II al doelbewust naar een hogere rang streeft.

Een economische strateeg.

Otto II ontpopt zich als een sterk econoom. Hij zet zich in voor zijn landen, die hij aaneen probeert te smeden. Zijn grondgebied is immers een lappendeken, verspreid over vier kwartieren: het Overkwartier langs de Maas bij Roermond, het Betuwekwartier tussen Lek en Waal, het Veluwekwartier met de Nederrijn en het graafschap Zutphen met de rivieren de IJssel en Berkel.
Otto II ziet in dat deze rivieren belangrijke handelsroutes zijn. Bovendien loopt de handelsroute tussen Antwerpen en Keulen ten dele door zijn territorium. Otto II beschermt de handelsreizigers, maar verdient tevens goed aan hen door het heffen van tol. Hij gebruikt zijn tol- en belastingopbrengsten om strategisch gelegen grondgebied aan te kopen. Hierbij laat hij zich leiden door de loop van de rivieren. Hij beseft dat hij door het bezit van alle grond langs de rivieren bijna onbeperkte macht kan uitoefenen.
Otto II staat al snel bekend als een rijk man. Zo leent hij in 1230 in Keulen geld aan Gerard van Sinzig en 1231 in Worms aan Gerlach van Budingen. Op 11 november 1231 leent hij in Leuven 2000 Keulse mark aan de hertog van Brabant. Ook zal hij enorme sommen aan Willem II van Holland gaan lenen.
In november 1231 beleent keizer Friedrich II, die steun probeert te verwerven voor zijn moeilijke positie, de dan 18-jarige Otto II met alle rechten en goederen voor zover zij rijkslenen zijn. Friedrich II geeft het één naam: Gelre. Hiermee verkrijgt de opkomende Gelderse macht voor het eerst een fundamentele juridische basis; Gelre is een rijksleen.
Dit houdt echter ook in dat het graafschap alleen nog maar in mannelijke lijn overerfbaar is, maar dat zal toch geen probleem worden?
Meer nog dan zijn voorgangers stimuleert Otto II de economische bedrijvigheid in de steden en dorpen. Hij verleent voorrechten en stadsrechten aan diverse steden, maar houdt toch overal een vinger aan de pols. Hij verleent stadsrechten aan tal van Gelderse steden, bijv. Harderwijk (1231), Arnhem en Emmerik (1233), Wageningen (1263). In de Achterhoek verleent hij stadsrechten aan Lochem (1233), Groenlo, Doesburg en Doetinchem 1237). Hij begrijpt als eerste Gelderse graaf dat florerende steden en dorpen bronnen van inkomsten zijn, maar zich ook kunnen ontwikkelen tot concurrerende machtscentra. De rechten die hij verleent, beschouwt hij zelf als heilige beloftes. Hij zal in totaal 29 steden rechten verlenen, dus zijn in latere tijden ontstane bijnaam 'Stedenstichter' verdient hij ten volle.

Een politieke strateeg.

Op 27 mei 1234 gaat Otto II, ingegeven door zijn christelijke verantwoordelijkheid, op minikruistocht tegen de Stedingers. Deze kruistocht mondt uit in de slag aan de Wezer. Het is onbekend of Otto II zijn handicap in deze slag oploopt of anderszins heeft gekregen.
Met Otto II aan het bewind gaat Gelre een andere politieke koers varen. Net als andere Neder-Lotharische vorstendommen raakt hij langzamerhand vervreemd van de Staufische keizer. Zo wordt bijvoorbeeld in 1236 zijn aanwezigheid aan het keizerlijke hof in Koblenz slechts éénmaal vastgelegd als de keizer de stad Keulen in haar stadsrechten bevestigt. Zijn inmiddels neutrale houding komt goed naar voren in 1240 wanneer Otto II bemiddelt tussen Innocentius IV (1242-1254/55) en keizer Friedrich II.
In Duitsland en Italië staan de paus en de keizer namelijk tegenover elkaar. Paus Innocentius IV zet de territoriale vorsten en bisschoppen van Lotharingen op tegen hun keizer. Dit is de zoveelste aflevering uit de feuilleton die Investituurstrijd heet. Onder Friedrich II begint de keizerlijke troon te wankelen. In deze roerige periode komt Otto II in 1244 in contact met Konrad van Hochstaden, aartsbisschop van Keulen (1238-1261), als deze een aflaat verleent aan het klooster te Roermond. Geregeld weet Otto II hem bij Gelderse affaires te betrekken. Van 1225 tot 1238 is de van oudsher goede relatie van Gelre met Keulen bekoeld. Otto II is inmiddels familiebanden aangegaan met Gulik, Kleef en Brabant om zijn politieke belangen veilig te stellen. De hernieuwde relatie met aartsbisschop Konrad van Keulen zal Otto II geen windeieren gaan leggen.

Betrokken bij de keizerstroon.

In 1245 wordt Friedrich II door de paus geëxcommuniceerd en afgezet als keizer van het Heilige Roomse Rijk. In Neder-Lotharingen wordt de opstand geleid door de hertog van Brabant en de Keulse aartsbisschop. In 1247 wordt Otto II door de paus benaderd om Rooms-Koning te worden.
Hij is de tweede keus, want de hertog van Brabant heeft de kroon al geweigerd. Otto II is een verstandig man en wijst het vererende aanbod van de hand. Hij ziet in dat dit niet meer dan zorgen en nadeel zal brengen. Hij verwijst de pauselijke afgezanten naar zijn jonge neef graaf Willem II van Holland. Misschien dat die enige ambities in keizerlijke richting heeft. Dat heeft Willem II inderdaad.
In 1250 overlijdt keizer Friedrich II en zijn opvolger Konrad IV sterft al snel in 1254. Voor Willem II van Holland is nu de weg vrij om tot Rooms-Koning te worden gekroond. Otto II steunt de jonge koning om vaste voet in Duitsland te krijgen. Hij leent hem in eerste instantie 10.000 mark zilver. Hiervoor wil Otto II uiteraard wel een onderpand hebben. Zijn verovering van Nijmegen op de Staufische partij wordt een officieel onderpand. Om het beleg van Aken te bekostigen wordt de pachtsom in mei 1248 verhoogd tot 16.000 mark zilver.

Nijmegen in Gelders bezit.

De condities voor deze enorme lening zijn zeer eenvoudig. Voor zijn lening ontvangt Otto II in Neuss op 8 oktober 1247 rijksstad Nijmegen met het Rijk van Nijmegen in onderpand en als Willem II terugbetaalt, krijgt hij de stad terug. De som zal echter nooit terugbetaald worden en de graven van Gelre zijn voorgoed heer van stad en burcht Nijmegen, Rijk van Nijmegen en alle daaronder vallende leen- en dienstmannen. Vijf dagen later weet hij van Rooms-Koning Willem II gedaan te krijgen dat bij ontstentenis van zonen zijn dochters mogen erven. Zijn vrouw Margaretha heeft hem tot nu toe alleen dochters gebaard. Een echte stamhouder zou Otto II beter doen slapen, want wie weet waar zijn graafschap na huwelijken terecht komt?
In 1248 aanvaardt Otto II de stad, hoewel de Nijmegenaren, die de partij van Friedrich II aanhangen, zijn intocht met afschuw begroeten. Zonder slag of stoot gaat het niet, want er is een kleine bezetting die te zwaard bestreden moet worden. De verstandige Otto II waarborgt de rechten en voorrechten van Nijmegen en de stad schikt zich in de nieuwe situatie. Als oude rijksstad bekleedt Nijmegen de eerste rang onder de vier Gelderse hoofdsteden en wordt zij door de opeenvolgende graven en hertogen van Gelre met aparte status benaderd. Otto II laat in 1250 aanvangen met de bouw van de Sint-Stevenskerk, die pas in 1476 zal worden voltooid.

Uitbreidingen in De Graafschap.

Naast de verwerving van Nijmegen weet Otto II zijn grondgebied in de Achterhoek danig uit te breiden. Zo is hij in bezit van enkele goederen in de Liemers, maar hoe lang dat al in bezit van de graven van Gelre (Gelder) is, is onbekend. Het kan zijn dat dit gebied uit de erfenis van Hamaland komt. Otto II koopt op 25 mei 1236 de stad Groenlo van de heer van Borculo. Op 7 juni 1243 worden Sweden van Dingeden en zijn zoon leenmannen van de graaf. Hij koopt ook Emmerik en Zevenaar.
In 1246 doet Otto II goede strategische zaken. In dat jaar draagt namelijk graaf Herman I van Lohn Bredevoort dat hij voor de helft bezit, in leen op, waarna graaf Herman I de stad en burcht in leen terug ontvangt. De onduidelijke akten, er wordt bijvoorbeeld niet over de heerlijkheid gesproken, die hierbij worden opgemaakt zullen later vervelende gevolgen voor de relatie tussen Munster en Gelre hebben. Bredevoort ligt op de grens tussen Gelre en Munster en is zowel belangrijk als steunpunt en als uitvalsbasis. Bovendien zegt de graaf van Lohn toe dat hij de lenen die hij van de heer van Heinsberg houdt niet zonder toestemming van de graaf van Gelre zal vervreemden. Deze lenen zijn waarschijnlijk de gerichten van Varsseveld en Silvolde.
In september 1253 draagt Otto van Bentheim enkele allodiale goederen aan de graaf van Gelre op, die hij in leen terug krijgt. Het betreft Benthem, Malssen en Mauderick. Op 28 september 1255 koopt Otto II de jurisdictie over Hengelo, Zelhem en Gooi, ten noordoosten van Keijenborg, van graaf Herman I van Lohn. Ook richt Otto II zich op uitbreiding in de Liemers.
Op 18 december 1260 koopt Otto II het allodium Drumpt (Drempt) van het klooster Ter Hunnepe.

Op het toppunt van zijn macht.

De samenwerking van Otto II met de paus en de aartsbisschop van Keulen bereikt in de jaren 1247 tot 1256 haar hoogtepunt. Dit is niet toevallig gelijktijdig met de machtsstrijd tussen paus en keizer, waarin graaf Willem II van Holland Rooms-Koning is. In deze periode ontvangt Otto II diverse voorrechten, waar hij dankbaar gebruik van maakt. Zo mag hij enkele novale tienden in het bisdom Utrecht, die hij zich onrechtmatig heeft toegeëigend, behouden. Hier gaat het waarschijnlijk om tienden in Lochem. Ook enkele onrechtmatige aanwastienden in de Rijn en IJssel mag hij behouden. De verplaatsing van de tol aan de Rijn, die onder zijn vader Gerhard IV al de nodige problemen met zich meebrengt, wordt op 1 november 1247 nogmaals goedgekeurd middels een pauselijke oorkonde. In 1251 vindt een omvangrijke uitruil van goederen plaats met het aartsbisdom Keulen, zodat er een nieuw huisklooster voor de graven van Gelre gesticht kan worden. Hij sticht dit Cisterciënserinnenklooster Gravendal in zijn burcht Rott aan de Niers als dochterklooster van de Münsterabdij in Roermond. Het dient als mausoleum voor zijn geslacht. Om de bouw van het klooster Gravendal bij Kleef mogelijk te maken vaardigt de aartsbisschop tot tweemaal toe oorkonden uit waarin iedereen die helpt bouwen een aflaat verdient.
In 1258 wordt tenslotte een derde aflaat verkregen.

De diplomaat.

Geregeld wordt Otto II gevraagd om te bemiddelen bij twisten. Zijn invloed neemt navenant toe.
Zo treedt hij op 13 juli 1244 als arbiter op in een geschil tussen Brabant en de aartsbisschop van Keulen. Op 23 september 1246 verkrijgt hij dezelfde functie in een geschil tussen graaf Arnold van Loon (Belgisch Limburg) en Aleidis van Auvergne. Op 13 december 1251 onderhandelt Otto II om tot een verdrag tussen hertog Hendrik van Brabant en de stad Keulen te komen. Op 15 februari 1253 neemt hij deel aan een uitspraak in een geschil tussen Jan van Avesnes en de graaf van Anjou. Op 2 oktober 1256 te Brussel weet hij Vlaanderen en Holland tot een verdrag te bewegen.
De volgende klus is op 21 maart 1257 als hij meewerkt aan de beëindiging van de geschillen tussen de bisschop van Luik en de hertog van Brabant en op 12 juni van dat jaar doet hij een arbitrale uitspraak bij de stad Utrecht versus hun bisschop. En in een oorlog tussen Kleef en het aartsbisdom Keulen is het opnieuw Otto II die de vrede weet te bewerkstelliggen. Op 2 september 1258 treedt Otto II op als medearbiter bij een conflict tussen de graaf van Sayn en de graven van Nassau.
Kortom zijn diplomatieke kwaliteiten worden alom erkend.

Ridderlijkheid in moeilijke tijden.

Als graaf c.q. Rooms-Koning Willem II van Holland in 1256 sneuvelt, breekt in Duitsland een periode van anarchie aan. Het is de grote verdienste van Otto II dat hij het verbond van rijke koopsteden langs de Rijn, waarvan Keulen en Mainz de belangrijkste zijn, steunt waar hij kan. Die steun hebben ze hard nodig, want vele
(roof)ridders en gewone rovers maken in de Rijnstreek de rivieren en wegen onveilig. Samen met zijn zwager graaf Willem van Gulik, zijn neef de graaf van Kleef, de bisschop van Utrecht, de gravin van Bergisches Land (Duitsland), de aartsbisschop van Keulen en veel steden en edelen weet Otto II op 14 november 1259 een grote landvrede te bewerkstelligen. Kooplieden en reizigers kunnen nu vreedzaam en veilig door hun landen trekken, uiteraard onder betaling van redelijke tollen en weggelden. Elke heer zal geschikte lieden benoemen die alle klachten over vredebreuk onderzoeken, waarna de landsheer zal zorgen voor vergoeding van de schade. Als die heer niet machtig genoeg is, zullen de bondgenoten hem helpen. Is hij onwillig, dan zullen de bondgenoten hem dwingen. Ondanks alle goede bedoelingen komt er in de praktijk weinig van terecht. Maar de intentie is er. Door een tijdgenoot wordt Otto II beschreven als 'de edelste vorst uit de Germaanse landen'.

Opvolgingsperikelen.

Otto II weet zijn broer Hendrik van Montfort aangesteld te krijgen als bisschop van Luik. Deze Hendrik zal overigens nooit door de paus tot bisschop worden gewijd, omdat hij te losbandig is en zich meer als krijgsman dan als geestelijke gedraagt.
Als zijn vrouw Margaretha van Kleef op 10 september 1251 sterft, is er nog steeds geen mannelijke opvolger. Daar zijn broer Hendrik als geestelijke ook geen mannelijke opvolgers zal krijgen begint Otto II hem te knijpen. Zijn dochters mogen dan wel erven, maar met een zoon zou hij zekerder zijn van het voortbestaan van Gelre.
In 1253 hertrouwt Otto II met Philippa van Dammartin, weduwe van Raoul de Coucy. Zij schenkt hem drie dochters... maar ook de zo verlangde zoon, Reinald (I). De eerste dochter heet Philippa van Susteren. Zij trouwt met Walram van Valkenburg (1254-1302) en zal overlijden na 1294. De tweede dochter heet Margareta. Zij trouwt met graaf Diederik VIII van Kleef (circa 1257-1305) en zal ergens tussen 1282-1287 overlijden. De derde dochter heet Maria en zij zal ongetrouwd overlijden rond 1306.

Ten onder aan eigen succes.

Graaf Floris V van Holland is in 1256 nog te jong om graaf Willem II op te volgen. Als in 1263 zijn voogd en oom bij een steekspel omkomt, zit men in Holland met de handen in het haar. De hertog van Brabant wil de voogdij wel uitoefenen, maar door eigen onbekwaamheid en/of zwakzinnigheid moet hij door toedoen van zijn eigen hovelingen het veld ruimen. Otto II wordt door de Hollanders uitgenodigd om voogd te zijn van Floris V. Diens tante Aleida wenst echter zelf voogdes te zijn en verzamelt zich met haar troepen in Zeeland. Samen met Hendrik achtervolgt hij Aleida tot Reimerswaal, waar hij haar in 1263 verslaat. Otto II is nu tot de
meerderjarigheid van Floris in 1266 voogd. Met geweld eist Otto II nu ook de voogdijschap over Brabant op. Dat blijkt echter te hoog gegrepen. Hij is het slachtoffer geworden van zijn eigen succes. Met bevriende bisschoppen in Utrecht en Luik en aanspraken in Brabant en Holland begint Gelre voor de vorsten van Engeland en Frankrijk een bedreiging te worden. Hij wordt tegengewerkt. Het lukt hem niet om de zo fel begeerde voogdijschap van Brabant te verwerven.

Moegestreden.

Intussen heeft Otto II zijn neef Jan van Nassau gekozen weten te krijgen als bisschop van Utrecht.
In zijn laatste levensjaren vecht hij enkele geschillen met de stad Zutphen uit. De ruzie loopt zo hoog op dat hij de tolvrijheid van Zutphen intrekt. Op zijn sterfbed krijgt hij spijt van die actie, maar zijn voornemen de Zutphenaren in hun eer te herstellen wordt door zijn zoon uitgevoerd. Op 10 januari 1271 sterft Otto II en zijn enige zoon Reinald I volgt hem op. Otto II wordt begraven in het klooster 's-Gravendaal bij Goch dat hij zelf heeft gesticht ten behoeve van adellijke cisterciënzer nonnen. In de boomgaard naast de kerk staat nog zijn graftombe. In 1807 is de kerk daar afgebroken en volgens de toenmalige archivaris zijn de overblijfselen naar Arnhem overgebracht en daar begraven. In Arnhem is hier echter niets over bekend. In 1280 blijkt broer Hendrik niet langer te handhaven in zijn ambt en wordt hij tot aftreden gedwongen. Otto II's tweede vrouw Philippa zal tussen 1277-1281 komen te overlijden.
Terug naar Otto II "de Lamme" van Gelre




Gerard IV van Gelre en Zutphen
Begraven in de Munsterkerk te Roermond.
Hij volgt zijn vader op als graaf van Gelre en Zutphen (1207-22 okt 1229). Hij erkent, na de moord op Filips van Zwaben, zij het aarzelend, de Welf Otto IV als keizer, maar verlaat hem zodra Frederik II van Staufen in Duitsland arriveert en gekroond wordt (9 dec 1212), wat hem op een verwoesting van Roermond door Otto IV komt te staan (1214). Hij is aanwezig bij de herkroning van frederik II te Aken op 25 juli 1215. Hij besluit, op verlangen van zijn moeder, tot stichting van een Cisterciénserklooster vlak bij Roermond (ca. 1218; zij is opgenomen in de orde in 1220; wijding van de kloosterkerk en mogelijk van het klooster als geheel werd verricht door haar neef de aartsbisschop van Keuen op 1 okt 1220). Hij bevestigt de abdij na verdere voltooiing in de al eerder gedane schenkingen op 16 juni 1234. Hij neemt deel aan de veldtocht van Otto II van Lippe tegen Rudolf, kastelein van Coevorden, maar raakt zwaar gewond en wordt gevangen genomen in de slag bij Ane op 28 juli 1227. Hij krijgt de gelegenheid deel te nemen aan de keuze van de volgende bisschop van Utrecht, doch tegen de gelofte daarna in gevangenschap terug te keren, die hem van dat erewoord echter ontslaat. Hij geeft in 1227 en landrecht aan de Veluwe.
Terug naar Gerard IV van Gelre en Zutphen



Reinoud I de Strijdbare van Gelre
Begraven 21 oktober 1326 in het klooster Gravendal bij Goch.
Hij volgt zijn vader op als graaf van Gelre (10 jan 1271-9 okt 1326, afgezet in 1318) en Zutphen. Hij fungeert op grond van zijn eerste (kinderloze) huwelijk met Irmgard (Ermgard), erfdochter van Luxemburg, na de dood van haar vader samen met haar als hertog en hertogin van Limburg (1280-1288), doch ziet zich, na haar overlijden (juli 1283) geconfronteerd met verscheidene pretendenten, waaronder haar neef graaf Adolf van Berg, die zijn rechten echter verkoopt aan hertog jan I van Brabant, welke strijd eindigt met de slag bij Woeringrn op 5 juni 1288 waar hij gewond raakt en gevangen genomen wordt. Hij krijgt zijn vrijheid terug tegen een hoog losgeld en het opgeven van zijn aanspraken op Limburg. Hij moet zijn graafschap wegens de zware schulden waarin hij daardoor is geraakt voor vijf jaar verpanden aan zijn tweede schoonvader. Hij komt, na de dood van Rudolf van Habsbirg op 15 juli 1291, in aanmerking voor het Duitse koningschap, maar trekt zich terug. Hij werkt, na de dood van Hendrik VII (24 aug 1313) mee aan de verkiezing van Frederik 'de Schone' van Oostenrijk, die hem doorom tot rijksvorst verheft (1317). Hij wekt verzet op door voortgaand slecht financieel beheer en doordat zich tekenen van krankzinnigheid gaan openbaren, waarop zijn zoon (gesteund door zijn moeder) zich aan het hoofd van de ontevredenen plaatst en hem op het slot Montfort gevangen houdt.
Terug naar Reinoud I de Strijdbare van Gelre



Raës (Erasme) van Dammartin
Bijgenaamd 'de ridder met de baard'.
Door het hoogverraad van zijn broer Renaud aan de Franse koning Philippe-Auguste, die tot levenslange opsluiting werd veroordeeld, diende hij het land te verlaten in 1214. Beladen met alle rijkdommen van de familie kwam hij zich vestigen in Heu (nu Hoei, België).
Terug naar Raës (Erasme) van Dammartin
******